
Criterium 2
'De student geeft zicht op de ontwikkeling van zijn professionele identiteit; wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik met betrekking tot het beroep Social Work.'
​
Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van mijn eigen professionele identiteit dit jaar, reflecteer ik op de 5 componenten die de professionele identiteit onderscheiden. Deze 5 componenten zijn: zelfbeeld, zelfvertrouwen, taakopvatting, beroepsmotivatie en toekomstperspectief (Kelchtermans 2012). Bij elk component kijk ik naar de bijdrage van theorie, stage en verslagen die ik heb gemaakt, om de ontwikkeling van mijn eigen professionele identiteit goed in beeld te kunnen brengen.
Zelfbeeld
Als ik nadenk over hoe ik naar mijzelf kijk als professional, dan merk ik dat mijn zelfbeeld ten opzichte van eind vorig jaar en eind dit jaar enorm is veranderd. Eind vorig jaar voelde ik me nog totaal geen professional. Als ik kijk naar hoe ik nu naar mezelf kijk, dan merk ik echt dat ik onderweg ben naar het worden van een professional en het zijn van een professional. Door vele malen reflecteren over eigen kennen en kunnen ben ik er duidelijk achter gekomen wat mijn sterke punten zijn met betrekking tot de ontwikkeling van mijn professionele houding en handelen. Deze ontwikkelingen zijn terug te vinden in criterium 1 van portfolio jaar 2. Ook ben ik erg bewust van mijn zwakkere punten die nog ontwikkeling nodig hebben om mijn professionele houding en handelen te verbeteren.
In mijn autobiografie die ik voor het vak professionele ontwikkeling heb geschreven is ook mooi weergeven hoe ik naar mezelf en mijn leven als professional kijk. Door deze autobiografie te schrijven ben ik er achter gekomen dat mijn professionele identiteit erg beïnvloed wordt door mijn identiteit. Voornamelijk bij de positieve of negatieve identiteitsherinnering kwam dit erg naar voren. Neem bijvoorbeeld dat ik door bepaalde omstandigheden heel veel zorgtaken thuis moet uitvoeren. Door hier op te reflecteren ben ik achter gekomen dat ik bepaalde kwaliteiten verder heb ontwikkeld zoals: verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en geduldiger zijn.
Als ik kijk naar mijn professionele identiteit dan zie ik die verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en geduldiger zijn erg terug. Neem bijvoorbeeld de kwaliteit verantwoordelijkheid; wanneer ik dit koppel aan mijn stage lopen in leerjaar 2, dan zie ik dat ik in verhouding met mijn stage in leerjaar 1, veel meer verantwoordelijkheid op me heb genomen qua (begeleidings)taken. Ik ben bijvoorbeeld 3 weken lang hoofd aansprakelijke geweest voor 5 cliënten. Dat is een verantwoordelijkheid die ik vorig jaar zeker niet had willen nemen. In het begin van deze 3 weken voelde ik me nog niet heel zelfverzekerd, maar naarmate ik mijn hoofd er naar zette dat ik het toch echt zelf moest doen, ging ik er ook voor. In die tijd merkte ik ook dat collega’s op kantoor mij steeds meer zagen groeien. Ik kreeg bijvoorbeeld opeens belangrijke taken, die daarvoor altijd aan de derdejaars stagiaires werden gegeven. In een gesprek over mijn functioneren die ik rond die tijd had met het hoofd van kantoor Danielle, zei Danielle dat ik erg veel initiatief nam om mijn stage zo leerzaam mogelijk te laten verlopen. En dat ze erg blij was met deze goede inzet en alle taken die ik zelf op me nam. Ook een paar dagen voor dat mijn stage begeleider Debbie 3 weken weg ging, zei Debbie dat ze me vertrouwde met al die verantwoordelijkheid, en dat ze zich geen zorgen maakte over 3 weken weg zijn met mij als hoofdverantwoordelijke.
Bij het zelfbeeld is het ook belangrijk dat je als Social Worker weet waar je voor staat. Natuurlijk is de basis van het Social Work mensen helpen, maar ik heb zelf ook een paar waarden die ik belangrijk vind ongeacht de situatie, en die je ook sterk terug ziet in mijn handelen. Om hier een beter beeld bij te kunnen schetsen geef ik hierbij een praktijkvoorbeeld: Ik was op een dag hoofdbegeleider bij brasserie Het Vrijdag. Hier begeleidt ik deelnemers met het uitvoeren van de verschillende taken die in een horeca gelegenheid voor komen. Voor de ‘werk’dag begon hadden 3 van de 4 deelnemers zich ziek gemeld, dus dat betekende dat er nog maar 1 deelnemer overbleef. Daarnaast was er ook nog een MBO stagiaire waarvan ik niet helemaal kan plaatsen wat het doel van haar opleiding was, die ik ook moest begeleiden. De MBO stagiaire was op tijd, en zoals altijd begonnen we de dag met koffie en thee drinken. Toen deelnemer R binnenkwam, vroeg hij meteen waar iedereen was. Ik vertelde hem dat iedereen zich ziek had gemeld die ochtend. Hierop reageerde deelnemer R al licht geïrriteerd. Ik had een lijstje met taken gemaakt, dus het begin van die dag verliep rustig. Opeens kwamen er gasten binnen die wel graag een kopje koffie met appeltaart wilden. Ik nam hun bestelling op en deelnemer R stond achter de bar mee te luisteren. Toen ik de gasten naar een tafel had gewezen liep ik terug naar de bar om de bestelling klaar te gaan maken. Deelnemer R kwam boos naar me toe en zei: “Je moet in vervolg harder praten, door jou heb ik de bestelling niet kunnen opschrijven met dat gemompel.” Aangezien deelnemer R agressieproblemen heeft heb ik hem rustig gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat ik de bestelling wel had opgeschreven, en dat ik het dus wel zou regelen. Deelnemer R liep toen chagrijnig en mompelend de keuken uit richting de bar. Toen hij bij de bar stond vroeg ik aan hem of hij ondertussen de koffie wilde klaarmaken, zodat de koffie en appeltaart tegelijk konden uitgeserveerd worden. Deelnemer R antwoordde boos: “Je wilde het toch zo graag zelf doen, dan doe je de koffie ook maar lekker zelf.” Dat deelnemer R dit zei ging me net iets te ver. Ik heb hem gezegd dat ik het niet leuk en netjes vond dat hij dat zo antwoordde, en dat ik er van baalde dat hij zo tegen mij deed. Deelnemer R begon toen zijn stem te verheffen en te zeggen dat ik alles alleen wilde doen. Ik heb toen gezegd dat ik het netjes aan hem vroeg, en als hij dat niet wilde, dat ik er dan vrede mee heb, zolang het maar op een nette manier gezegd wordt. Deelnemer R zei toen dat het tijd werd om maar eens naar huis te gaan. Ik heb hier niet op tegen gestribbeld en heb hem gewoon laten gaan. Een week later zag ik deelnemer R pas weer, en ik heb hem toen gevraagd om even te praten over het voorval. Dit wilde hij wel, maar de andere stagiair moest hier bij zitten. In dit gesprek heb ik hem nogmaals verteld dat ik het jammer vond dat hij zo deed, en dat ik het niet netjes van hem vond. Ik heb gezegd dat ik het snap dat ie geïrriteerd was omdat alle andere deelnemers er niet waren, maar dat ik het dan alsnog niet eerlijk vond dat ik met zo weinig respect behandeld werd. Ik heb hem gezegd dat het voor onze samenwerking belangrijk is dat we elkaar met respect behandelen en dat we gewoon open en eerlijk tegen elkaar kunnen zijn. Hij heeft hierop zijn excuses aangeboden, en gezegd dat hij het fijn vond dat ik niet alleen mezelf probeerde te verdedigen in het gesprek, maar ook zijn kant van het verhaal goed begreep. Hierin komen de waarden openheid, eerlijkheid, respect en menselijkheid erg naar voren. Als Social Worker vind ik deze waarden heel belangrijk, omdat deze waarden het hulpverleningsproces makkelijker en voorspoedig laten verlopen. Zodra er geen openheid is in de relatie tussen cliënt en mij, kan er nooit goed worden gepraat. Zodra er geen eerlijkheid is in de relatie tussen mij en de cliënt, dan zullen we nooit op 1 lijn komen te zitten of in de richting van op 1 lijn zitten. Als er geen respect is wanneer het gaat om omgang tussen mij en de cliënt, dan wordt het nooit een goed samenwerkingsverband. Wanneer ik niet menselijk naar de cliënt kijk, dan zal ik de cliënt nooit kunnen helpen omdat ik dan blijf steken bij elke fout die de cliënt maakt/heeft gemaakt.
Doordat ik als hulpverlener weet waar ik voor sta, maakt dat mij een sterkere professional.
​
Zelfvertrouwen
Als ik kijk naar het component zelfvertrouwen dan merk ik dat ik in een nieuwe situatie, neem bijvoorbeeld een nieuwe stage plek of een nieuwe baan, vrijwel altijd weinig zelfvertrouwen heb. Neem bijvoorbeeld het begin van mijn stage bij Aksept. Bij het begeleiden twijfelde ik nog heel sterk aan mezelf, waardoor cliënten makkelijk over me heen konden lopen. En ook met rapportages schrijven deed ik er lang over, omdat ik te erg aan mijn eigen schrijven twijfelde. Was deze zin wel nuttig? Is dit niet te kort? Is dit niet te uitgebreid? Is dit wel formeel genoeg? Zo ging het maar door in het begin. Toen ik eenmaal bij het startgesprek zat en eerlijk zei dat ik bang was om fouten te maken, zei mijn praktijkbegeleider Debbie dat ik niet zo onzeker moest zijn en gewoon moest doen. Ook wilde ze mij ondersteunen op de gebieden waar ik nog niet zeker van mijn eigen zaak was, zoals het leveren van feedback en aansturen van cliënten die al in de 40 zijn. Toen ik na dit gesprek het gevoel had dat Debbie mij vertrouwde, had ik ook een stuk meer vertrouwen in mezelf. Dit zag je terug in het begeleiden. Ik sprak deelnemers aan op fouten, gaf ze feedback en was zelf ook relaxed onder het begeleiden. Daarnaast bleek mijn eerste rapportage al behoorlijk goed te zijn, en sinds toen was ik ook niet meer bang voor het maken van rapportages.
​
Ik ben er achter gekomen dat ik in een nieuwe situatie veel bevestiging nodig heb, voordat ik echt zelfvertrouwen krijg. Ik heb aan het einde van mijn stage ook meegekregen dat ik niet zo onzeker hoef te zijn in het begin, omdat ik het wel gewoon kan. Wat ook uit mijn reflectie van stage bleek, is dat ik te veel nadenk voordat ik wat doe. Door mezelf in mijn hoofd al de ergste dingen voor te stellen, haal ik mijn eigen zelfvertrouwen omlaag. Als ik terugkijk op de lessen professionele ontwikkeling die in het thema stonden van een oordeelvrije houding, dan merk ik dat ik het oordeelvrij ook op een andere manier kan opvatten. Ik haal mijn zelfvertrouwen omlaag, omdat ik in mijn hoofd al oordeel over hoe iets gaat of kan gaan uitpakken. Een oordeelvrije houding gaat dus niet alleen om oordeelvrij tegenover de buitenwereld, maar ook oordeelvrij in mijn eigen hoofd. Nu ik hier bewust van ben geworden, ga ik hier beter op letten als ik weer in een andere nieuwe situatie terecht kom. Door zelf al bewust te zij van het oordelen over onbekende situaties, kan ik er beter mee leren omgaan.
Gelukkig is dit alleen in het begin van nieuwe situaties. Na een tijdje ging ik elke stage gerelateerde situatie die nieuw was met vertrouwen tegemoet. Ik ben ook zeer tevreden over het verloop van mij stage.
​
Taakopvatting
Als social worker heb je verschillende basis taakopvattingen, maar als ik kijk naar wat ik zelf moet doen om een goede social worker te kunnen zijn, dan is het belangrijk dat ik mezelf ben tegenover cliënten. Wat is nou ‘mezelf’ zijn dan? Onder mezelf zijn versta ik dat ik open en eerlijk ben naar elke cliënt, dat ik met een nieuwsgierige houding tegenover situaties sta en me flexibel kan opstellen ik elke situatie. Daarnaast is mezelf zijn ook belangrijk omdat ik van mezelf uit al graag mensen help en oprecht geïnteresseerd ben in mensen en hun verhaal. Dit is een soort van voorwaarde om überhaupt Social Worker te worden, dus het is fijn dat ik hier niet nog aan moet werken. Als Social Worker moet je ook niet te veel jezelf zijn, maar je ook kunnen aanpassen op mensen. Neem bijvoorbeeld dat ik dit jaar met de meest uiteenlopende leeftijden heb gewerkt. Je praat tegen een 45-jarige vrouw of man niet hetzelfde als tegen een 19-jarig jongen of meisje. ‘De wijze waarop de hulpverlener luister, aandacht schenkt, verheldert, structureert, geruststelt, aanmoedigt, suggesties en adviezen geeft bepaalt in hoge mate in hoeverre de cliënt de hulpverlener vertrouwt en hoe hij diens deskundigheid inschat. Dit vormt mede de basis voor de werkrelatie.’ (Snellen, 2016, p. 369). Het kunnen aanpassen van je communiceren in verschillende situaties maakt je een betere Social Worker.
Ook is het belangrijk dat ik als Social Worker zo min mogelijk zwart wit denk. Dit komt ook weer een beetje neer op de oordeelvrije houding, aangezien je bij zwart wit denken je vast pint op je eigen visie. Mijn eigen visie is bij het hulpverlenen niet het belangrijkste, samen met de cliënt wil ik tot een visie komen die uiteindelijk ons allebei vloeiend door het hulpverleningsproces laat rollen. Daarnaast is het goed om als social worker het sociale systeem van de cliënt bij de situatie te betrekken. Neem bijvoorbeeld de veerkracht van een cliënt, het vermogen om te herstellen na een ingrijpende periode. Volgens Scheer & Withaar (2013)wordt veerkracht niet alleen ontwikkeld door de cliënt zelf, maar ook door de sociale omgeving. De sociale omgeving wordt zelfs uitdrukkelijk deel van de oplossing genoemd. Daarnaast is goed kunnen samenwerken met andere professionals ook belangrijk. Vooral als ik kijk naar mijn stage bij Aksept heb ik erg gemerkt dat dit belangrijk is om te kunnen als Social Worker. Niet alleen om het makkelijk te maken voor andere professionals, maar ook omdat dit in het voordeel is van de cliënt. Neem bijvoorbeeld deelnemer A. Deelnemer A is vanuit de reclassering en de gemeente bij Aksept gekomen, maar dingen liepen niet zoals het hoorde. Daarom hebben mijn stagebegeleider en ik een gesprek ik gepland met alle professionals die rondom deelnemer A werken. Hieruit is uiteindelijk niet alleen het probleem die wij bij Aksept hadden met deelnemer A opgelost, maar ook de problemen die de andere professionals met deelnemer A hadden zijn voor een groot deel opgelost. Wat ik bij deze ervaring vooral apart vond, was dat ik de initiatiefnemer was van het gesprek met alle professionals. Ik ben nog geen echt Social Worker, maar alsnog ben ik degene die deze samenwerking heeft doen ontstaan. Hieruit heb ik geleerd hoe belangrijk het is om als Social Worker goed te leren samenwerken met andere professionals om de cliënt heen.
Ook voor de instelling waar ik bij stage liep/ga lopen/bij ga werken, is samenwerking belangrijk. Daarmee bedoel ik niet perse samenwerken omwille van 1 cliënt, maar samenwerken als in vergaderen over de stand van zaken in het bedrijf, de input van ideeën voor het bedrijf en het bijdragen aan de ontwikkeling van het bedrijf zelf en haar beleid. Als laatste vind ik het ook belangrijk dat ik als Social Worker blijf doorleren. Er veranderen zo veel dingen in onze samenleving en wetgeving, dat het voor een Social Worker van belang is dat je altijd up to date bent.
Als ik mijn eigen taakopvatting vergelijk met de 3 taakgebieden van het maatschappelijk werk (BPSW, 2016) en de daaronder verdeelde kerntaken en de taken die daarbij horen, dan zie ik dat ik behoorlijk op 1 lijn zit qua taakopvatting. Iets wat ik zelf nog niet als nuttige taak zie is muzisch agogisch werken. Zoals in mijn stageverslag verteld zie ik het nut hiervan niet in, omdat ik niet goed snap hoe het de cliënt helpt en hoe je het zelf moet uitvoeren. Om hier echt een mening over te kunnen geven moet ik me eerst beter gaan verdiepen in het muzisch agogisch werken. Dit wil ik graag doen tijdens de eerste paar maanden van mijn nieuwe stage bij vluchtelingenwerk.
Werkmotivatie
Als ik kijk naar mijn beroepsmotivatie in het eerste jaar en die vergelijk met mijn beroepsmotivatie nu, dan zie ik vooral dat mijn motivatie genuanceerder is geworden. Dit omdat ik meer een richting heb gekozen voor volgend jaar, wat het maakt dat ik nu dieper kan ingaan op mijn motivatie. Toen ik deze studie begon was het vooral omdat ik het mooi vond om mensen over het algemeen te helpen om op het goede pad te komen. Ook had ik me toen vooral gefocust op jeugdzorg en verslavingszorg. Ik ben er nu achter gekomen dat ik de re-integratie kant heel erg interessant vind, en dat dit mij ook zeer enthousiast heeft gemaakt dit studiejaar. Vorig studiejaar zat ik aan het einde van het jaar nog te twijfelen over mijn studiekeuze en of ik niet beter alsnog naar de politie academie zou gaan. Nu ik kennis heb gemaakt met de re-integratie wereld ben ik een stuk gemotiveerder, omdat ik het interessant en leuk vind. Bij re-integratie vind ik het voornamelijk zo mooi om te zien hoe je mensen echt verder helpt om weer goed deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Tijdens dit proces zie je dat mensen verschillende competenties (verder) ontwikkelen. Dit vind ik super mooi om te zien!
Toekomstperspectief
In de toekomst zie ik mijzelf ergens in een penitiaire inrichting werken waar ik me zowel bezig hou met Social Work als met recht. Aangezien ik de verschillende juridische kaders en recht heel interessant vind en re-integratie ook, is een penitiaire inrichting een mooie plek om te gaan werken later. Als ik met dit toekomstplan ga kijken naar mijn gevoel, dan weet ik zeker dat ik later met plezier naar werk ga. Dit is voor mij heel belangrijk, omdat ik later niet zo’n iemand wil zijn die met tegenzin naar werk gaat. Dan zou ik het werk namelijk ook niet enthousiast en zo goed mogelijk kunnen uitvoeren.